Hoge Raad: echtgenoot krijgt tijdens huwelijk verkregen schenking of erfenis terug bij scheiding, ook indien deze consumptief is besteed
Het komt geregeld voor dat echtgenoten, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd, staande hun huwelijk een schenking of erfenis onder uitsluitingsclausule verkrijgen en dit vermogen vervolgens consumptief besteden. Zo lang partijen op goede voet blijven staan met elkaar is er niet veel aan de hand. Echter, indien deze echtelieden gaan scheiden, komt vaak het gedonder.
De echtgenoot die de schenking of erfenis staande het huwelijk heeft ontvangen, meent dan vaak recht te hebben op een vergoedingsrecht op de huwelijkse gemeenschap ter grootte van het consumptief bestede vermogen. Deze echtgenoot zal betogen dat de schenker/erflater met de uitsluitingsclausule per slot van rekening heeft beoogd dat alles wat deze echtgenoot verkrijgt privévermogen blijft. Daarmee wordt voorkomen dat de andere echtgenoot bij scheiding recht heeft op de helft van de schenking c.q. erfenis.
Deze leer, waarbij het dus niet uitmaakt waaraan het vermogen is besteed, wordt in de rechtspraak doorgaans onderschreven door onder meer het Gerechtshof Den Haag en het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Het Gerechtshof Den Bosch hanteert vaak echter een andere leer, waarbij het antwoord op de vraag op welke wijze het vermogen is besteed wel relevant is voor de vraag of aanleiding bestaat voor een vergoedingsrecht. In een arrest van het Gerechtshof Den Bosch op 7 november 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4752) oordeelde dit hof dat het ervoor gehouden moest worden dat de met uitsluiting ontvangen gelden waren geconsumeerd, opgemaakt aan bestedingen die geen aanleiding geven tot een vergoedingsrecht.
Tot vandaag had de Hoge Raad zich nog niet uitgelaten over deze kwestie, maar nu is er gelukkig duidelijkheid. De Hoge Raad heeft zich – kort gezegd – geschaard achter de leer van de hoven Den Haag en Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad is op 5 april 2019 (ECLI:NL:HR:2019:504) afgeweken van de “Bossche-leer”, nu zij het oordeel van het hof Den Bosch in haar arrest van 7 november 2017 heeft vernietigd. De Hoge Raad overweegt:
“doordat de geschonken bedragen op een gemeenschappelijke bankrekening van partijen zijn overgeboekt, is het totaalbedrag van € 30.000,-, door vermenging tot het gemeenschapsvermogen gaan behoren. Het wettelijk stelsel van titel 7 van boek 1 BW brengt dan mee dat de vrouw als gevolg van deze vermogensverschuiving in beginsel jegens de gemeenschap recht heeft op vergoeding van dat bedrag.”
De Hoge Raad voegt daar volledigheidshalve wel nog aan toe dat het erom gaat of de diverse bestedingen betrekking hadden op de gemeenschapsschulden dan wel op privéschulden van de vrouw. In dat laatste geval zou de vergoedingsvordering van de vrouw op de huwelijksgemeenschap verrekend kunnen worden met haar schuld uit hoofde van artikel 1: 96 lid 5 BW.